Rekening houdend met de plafonds van de fiscus en de RSZ, zijn vergoedingen van ‘kosten eigen aan de werkgever’ in principe niet belastbaar en niet onderworpen aan socialezekerheidsbijdragen. Wat zijn die kosten? Wanneer opteert u best voor forfaitaire bedragen vastgelegd door de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid (RSZ)? Wat zegt de fiscus hierover? We maken u wegwijs in deze materie.
De aard van het beroepsinkomen van een bestuurder van een vzw, is al jaren omstreden. Er zijn 2 standpunten:
Men moet een onderscheid maken tussen:
Dat laatste kan het geval zijn als men de vzw moet beschouwen als een vennootschap, met de bedoeling de inkomstenbelasting toe te passen. Vanuit strikt juridisch oogpunt is een vzw immers geen vennootschap, maar wel een vereniging.
Runt deze vereniging een onderneming of realiseert ze winstgevende transacties, dan beschouwt het fiscaal recht haar echter wel als een vennootschap. Daarom vallen sinds enkele jaren steeds meer vzw’s onder de vennootschapsbelasting. En men neemt algemeen aan dat het beroepsinkomen van bestuurders van vzw’s die aan vennootschapsbelasting onderworpen zijn, moet worden belast als ‘bedrijfsleidersbezoldiging’.
Het al jaren aanslepende debat over de kwalificatie van het beroepsinkomen slaat dus vooral op het beroepsinkomen van bestuurders van vzw’s die aan rechtspersonenbelasting zijn onderworpen. De problematiek heeft echter ook betrekking op een aantal andere types van publiek- of privaatrechtelijke rechtspersonen (intercommunales, stichtingen…).
Hoewel alle beroepsinkomsten in principe aan dezelfde progressieve aanslagvoeten zijn onderworpen, noteren we toch heel wat verschillen in functie van het type beroepsinkomen. Dat verklaart waarom een belastingplichtige er soms belang bij kan hebben om zijn beroepsinkomsten in één of andere categorie onder te brengen.
Sommige bestuurders van vzw’s verkiezen dat hun inkomen belast wordt volgens het regime van de ‘winsten’, met als voordelen:
Het feit dat een bestuurder van een vzw wordt gekwalificeerd als ‘bedrijfsleider’ met een ‘bedrijfsleidersbezoldiging’, vormt nochtans een niet te verwaarlozen voordeel: slechts in dit specifieke geval kan hij aanspraak maken op een pensioen of een ander type van voorzorgtoezegging (arbeidsongeschiktheid, medische kosten…). In geval van belangstelling voor dit type van extralegale voordelen zal de balans meestal naar dit statuut overhellen.
De begunstigden van ‘winsten’ zijn structureel uitgesloten van dit type van pensioen- en voorzorgstelsels. Dat blijkt uit verschillende bepalingen van de fiscale wetgeving: denken we maar aan de limiet van 80% die berekend wordt in functie van de bezoldiging en niet van de winsten, de pensioen- en voorzorgpremies die als voordeel van alle aard slechts vrijgesteld zijn voor bedrijfsleiders… Zo beoogt de recente wetgeving op de aanvullende pensioenen (WAP-bedrijfsleiders, ingevoerd in 2014) ook uitsluitend de toezeggingen van een aanvullend pensioen t.a.v. bedrijfsleiders, voor wie ze de fiscale definitie van ‘bedrijfsleider’ met ‘bedrijfsleidersbezoldigingen’ overneemt.
Op 11-03-2016 sprak het Hof van Cassatie een belangrijk arrest uit over het beroepsinkomen van een bestuurder van een ‘publiekrechtelijk rechtspersoon’. De belastingadministratie wou dit inkomen belasten als ‘winsten’, terwijl de bestuurder vond dat het moest worden belast als ‘bedrijfsleidersbezoldiging’.
Het Hof van Cassatie stelde de bestuurder in het gelijk en oordeelde dat, om de beroepsinkomsten van een bestuurder als ‘bedrijfsleidersbezoldiging’ te kunnen bestempelen, het niet nodig is dat de schuldenaar van die beroepsinkomsten fiscaal als een vennootschap wordt beschouwd.
We kunnen hieruit besluiten dat alle bestuurders van een vzw in principe moeten worden beschouwd als bedrijfsleiders die een ‘bedrijfsleidersbezoldiging’ ontvangen. Op deze bezoldigingen moet bedrijfsvoorheffing worden ingehouden. Bovendien mag enkel een beperkt forfaitair bedrag aan bedrijfskosten van deze beroepsinkomsten worden afgetrokken. De bestuurders van vzw’s kunnen echter, zoals zelfstandige bedrijfsleiders van gewone winstgevende vennootschappen, pensioen- en andere voorzorgtoezeggingen krijgen, wat niet te verwaarlozen is.
Het is enkel nog afwachten of de belastingadministratie het standpunt van het Hof van Cassatie zal bijtreden. De kans is echter groot dat bestuurders van vzw’s en soortgelijke rechtspersonen toegang zullen krijgen tot de wereld van de aanvullende voorzorg.
Indien bestuurders van een vzw een aanvullend pensioen of een ander type van voorzorgtoezegging willen genieten, moeten ze hun beroepsinkomen dus aangeven als een ‘bedrijfsleidersbezoldiging’.
Zelfstandigen die niet via een vennootschap werken kunnen binnenkort ook een aanvullend pensioen van de 2e pijler opbouwen.
Bron: Luc Vereycken, vennoot Vereycken & Vereycken
Terugbetaling van kosten en vrijstellingen
Digitaal is het nieuwe normaal
Annualisering van de arbeidsduur: een concept met vele facetten
Zeg niet meer ‘faillissementsverzekering’, maar ‘overbruggingsrecht’
Schrijf u in op onze nieuwsbrieven, en ontvang ze: