Daarom is de kwaliteit van de uitgever zeer belangrijk omdat hij de verantwoordelijkheid voor terugbetaling draagt. Een degelijke inschatting van dat risico is heel belangrijk, hoe slechter de financiële en economische toestand van de uitgever, hoe groter het risico dat men niet of slechts gedeeltelijk wordt terugbetaald. Uiteraard zal de intrest die een dergelijke uitgever biedt hoger liggen dan die welke een schuldenaar met een betere kwaliteit voor een gelijkaardig effect zou bieden. Een inschatting van dit risico kan ook voorgesteld worden aan de hand van de ‘rating’ die door onafhankelijke organen (bvb. Standard & Poors of Moody’s) berekend worden.
De liquiditeit of verhandelbaarheid hangt af van het aantal verrichtingen op de markt waarop dit product verhandeld wordt; de koersen variëren meer op een krappe of niet liquide markt omwille van het feit dat één grote transactie een sterke koersschommeling tot gevolg kan hebben. Bijkomende factoren zijn de kosten bij uitstap en de tijd die nodig is om het geld terug te krijgen.
In het geval dat de vreemde munt niet gunstig geëvolueerd is tijdens de belegging zal bij omzetting in EURO het rendement afgeroomd worden, bij een gunstige evolutie daarentegen zal de belegging een rendement opleveren alsook een meerwaarde wegens de gunstige wisselkoers.
Als een effect met vaste rente vóór de vervaldag verkocht wordt en dit op een ogenblik waarop de marktrente meer bedraagt dan de nominale rente van de obligatie zal een waardeverlies optreden, als de marktrente echter minder bedraagt, betekent dit een waardevermeerdering.
Een effect met variabele opbrengst ondergaat een waardevermindering bij een koersdaling en een waardevermeerdering als de koers stijgt
Bij een effect zonder kapitaalbescherming is er een aanzienlijk risico dat het startkapitaal op de vervaldatum of op het ogenblik waarop de belegger uitstapt niet volledig terugbetaald wordt omdat deze afhankelijk is van de financiële en economische situatie van de onderneming.
De BEAMA risicoklasse
BEAMA, de Belgische Vereniging van Asset Managers en de FSMA, de autoriteit voor Financiële Diensten en Markten hebben samen een risicoclassificatiesysteem uitgewerkt dat een aanduiding moet geven van het risico dat verbonden is aan een belegging in een ICB of een compartiment van de ICB.
Er bestaan 7 risicoklassen op een schaal van 0 tot 6 waarbij 0 op het kleinste risico en 6 op het grootste risico wijst. De risicoklasse kan in de loop van de tijd evolueren aangezien deze semestrieel berekend wordt.
De risico's worden in klassen ingedeeld op basis van de berekening van de standaardafwijking – schommeling rond een gemiddelde - op jaarbasis van de rendementen tijdens de voorbije 5 jaar van het fonds of voor een minder lange periode indien het fonds nog geen 5 jaar bestaat. De betrokken rendementen worden berekend op basis van de netto-inventariswaarde van het fonds vastgesteld op maandelijkse basis en uitgedrukt in euro.
Deze gestandaardiseerde rangschikking geeft een duidelijk zicht op het risico dat aan de verschillende fondsen verbonden is. Bovendien maakt het ook een vergelijking tussen de verschillende fondsen mogelijk. De risicoklasse is dus een hulpmiddel bij de keuze van een fonds.
UCITS IV risico- en opbrengstprofiel
Door de nieuwe Europese UCITS IV-richtlijn zal voor alle fondsen met een Europees paspoort met een nieuwe risico-indicator moeten worden gewerkt.
Vanaf 30.06.2012 moet voor een groot aantal fondsen een document essentiële beleggersinformatie ter vervanging van het vereenvoudigd prospectus zijn opgesteld, waarin deze nieuwe risico-indicator moet opgenomen worden.
De schaal voor risicometing reikt niet langer van 0 tot 6, maar van 1 tot 7. Het gaat hier niet om een verandering van de risico-index, maar om een aanpassing van de schaal. De grenzen van elke risico-index worden dus in het document essentiële beleggersinformatie niet meer vastgelegd zoals in de vereenvoudige prospectus. Nu is risico 1 het kleinste risico – er is met andere woorden geen nulrisico meer – terwijl risico 7 wordt toegewezen aan de ICBE’s met het grootste risico.
Voortaan dient de volatiliteit van de weekrendementen (of de maandrendementen als er geen weekrendementen voorhanden zijn) tijdens de voorbije vijf jaar als basis voor de berekening van het risico. De volatiliteit geeft immers aan in welke mate de waarde van het fonds in het verleden naar boven of naar beneden schommelde.
Vervolgens worden voor elke klasse volatiliteitsintervallen bepaald:
Risicoklasse | Volatilteitsintervallen | |
Gelijk aan of hoger dan | Lager dan | |
1 | 0 % | 0,5 % |
2 | 0,5 % | 2 % |
3 | 2 % | 5 % |
4 | 5 % | 10 % |
5 | 10% | 15 % |
6 | 15 % | 25 % |
7 | 25 % |
Hieronder vindt u een vergelijking tussen de oude en de nieuwe risicoklasse (synthetische risico-indicator benoemd)
Zo gaat een fonds met een volatiliteit van 4 % van risiconiveau 1 naar 3, omdat de klassen met een laag risiconiveau kleinere grenzen hebben. In werkelijkheid verandert het effectieve risico van de belegging echter niet. Ter vergelijking: een fonds met een volatiliteit van 24 % gaat van risiconiveau 5 naar 6, doordat de schaal van 0 tot 6 verschoven is naar een schaal van 1 tot 7.
De kwantificering van het risiconiveau gaat gepaard met een toelichting bij de synthetische risico-indicator en de belangrijkste limieten ervan. Hierbij vinden we onder meer een waarschuwing voor het feit dat de afgebeelde categorie in de tijd kan evolueren, maar ook voor het al dan niet beschermen van het kapitaal.
Een aantal risico’s worden niet noodzakelijkerwijs op een adequate wijze door de synthetische risico-indicator bestreken. Als die belangrijk zijn zal de belegger door het document essentiële beleggersinformatie hiervan op de hoogte gebracht worden. Het gaat over het kredietrisico, liquiditeitsrisico, modelrisico, tegenpartijrisico en de risico’s verbonden aan opkomende landen: